North Sea Jazz Festival 2010

Drie dagen gitaar en bas, van Marcus Miller tot en met Eivind Aarset

On Stage 14-07-2010 23:11

Zoals gebruikelijk bezocht Gitarist North Sea Jazz in Ahoy’, dit jaar onder tropische omstandigheden, en liep een uiterst subjectieve route door het programma.

Voor het North Sea Jazz Festival op vrijdag losbarstte zaten we backstage met Marcus Miller te praten over zijn Tutu Revisited-project. Het interview – binnenkort in Gitarist – was net afgelopen toen de eerste groep begon te spelen. Binnen twee seconden zei Miller: “Is dat Pat Metheny? Dat bedoel ik nou: drie noten en je hoort dat hij het is. Er zijn maar erg weinig gitaristen die dat hebben. Zélfs al hou je niet van zijn muziek, het is wel bijzonder.”

De Pat Metheny Group speelde trouwens uitstekend, al was het zaalgeluid nog niet om over naar huis te schrijven. Dit was beslist te prefereren boven de helse machine waarmee Metheny eerder dit jaar in Nederland te zien was. Iets later zaten we in een kleinere – en gelukkig wat koelere – zaal naar het Tribute to Charlie Mariano te luisteren. Mariano, die vorig jaar overleed, was een altsaxofonist die met onder anderen de Belgische gitarist Philip Catherine en pianist Jasper van ’t Hof de groep Pork Pie vormde. Catherine speelde met zijn gebruikelijke lyriek en liet horen zich in ieder geval deze avond meer thuis te voelen in swingende stukken dan bij de vrijere composities.

Julian Lage werd ons nadrukkelijk getipt door Jim Hall, die Lage tijdens zijn meest recente interview (Gitarist 232) bestempelde als een groot talent dat wel eens een nieuwe dimensie aan de jazzgitaartraditie zou kunnen toevoegen. Het was inderdaad een bijzondere ervaring om deze jonge gitarist aan het werk te zien met de ongebruikelijke bezetting van cello, sax, gitaar, bas en percussie. Met veel blijheid en virtuositeit doorkruiste hij met zijn akoestische jazzgitaar stijlen van jazz tot country, funk en blues. De muziek was gericht op avontuurlijk samenspel, maar bleef zeer aards klinken. Een gitarist om in de gaten te houden.

We zagen Timuçin Sahin en zijn bijzondere dubbelhalsgitaar, waarvan de bovenste hals fretloos is. Stevige, avant-gardistische muziek die met regelmaat flink loos gaat, maar waarbij elk bandlid vooral bezig lijkt met de partituur en veel minder met het groepsidee.

Marcus Miller speelde naast nummers van Miles Davis’ album ‘Tutu’ (Tutu, Tomaas) ook het bekende Davis-nummer Jean-Pierre, dat in de solo van Miller overging in When Doves Cry van Prince. Zeker vermeldenswaard was de jonge saxofonist in de band, Alex Han, die meerdere malen groot applaus kreeg voor zijn fantastische solo’s. Zoals we van Miller gewend zijn was het niveau hoog, maar vroegen de lange bassolo’s op den duur toch veel van ons uithoudingsvermogen.

Caetano Veloso, de Braziliaanse songsmid en superster sinds de sixties, teerde niet op oud succes, maar overrompelde zijn publiek met kaal gearrangeerde, stekelige liedjes van zijn laatste album. Gaandeweg slopen de bossaklanken de set in en bewees de man zich behalve als een karakteristieke zanger ook als een gitarist van niveau.

Zaterdag
De zaterdag was als enige dag niet uitverkocht. Herbie Hancock opende de dag met een selectie songs van zijn nieuwe Imagine-project en jams op bekend ouder werk. De man staat niet alleen garant voor kwaliteit, maar heeft natuurlijk ook puike musici in zijn band. Meest opvallend was bassiste Tal Wilkenfeld, die zich de laatste jaren in de kijker speelde bij Jeff Beck. Drie turven hoog, waardoor haar basgitaar enórm lijkt, en virtuoos, melodieus basspel. En Lionel Loueke? De man speelt moeiteloos rondjes om zijn baas met gitaarlijnen die een keur aan jazz- en Afrikaanse stijlen omvatten; geen geringe prestatie!

Mike Stern speelde strak en melodieus met Dave Weckl op slagwerk, Chris Minh Doky op bas en Randy Brecker op trompet. Brecker en Stern soleerden om het hardst op de solide fundering en toch bleef de muziek ademen. Feestje!

Joe Bonamassa (met Carmine Rojas op bas) speelt goed en strak, maar wel errug hard! Maar publiek trekt hij wel. Swamp Dogg zorgde voor gezelligheid. Bluesy, jazzy en een gitarist die oogt als Eddie Murphy in zijn rol van volslanke professor Klump (compleet met brilletje voor op de neus). De man luistert naar de naam Lucky Lloyd Wright en gebruikt alleen zijn duim als plectrum voor uitstekend slag- en solospel. Kaki King, met haar Don Ross-achtige ritmiek op de gitaar en frêle stem, speelde tegelijkertijd met Hancock en Stern, wat maar weer aangeeft voor welke onmenselijke keuzes de North Sea Jazz-ganger komt te staan.

We zagen Gilberto Gil een zaal opzwepen met zijn Braziliaanse klanken. Eigenlijk weer te hard voor de muziek die hij brengt. Als uitsmijter na de wolkbreuk, die heel Nederland trof en ook bij het NSJF de boel tijdelijk flink ontregelde, gingen we buurten bij Joe Louis Walker en wel omdat Murali Coryell, zoon van jazzgrootheid Larry Coryell, in die band speelt. Murali doet precies dat wat zijn vader niet doet, maar hij doet dat goed. Funky, puntig, veel bluesinvloeden en zelfs af en toe een jazzlick… afkomst verloochent zich toch niet!

Het trio van Tim Langedijk sloot de avond in een van de kleinere zaaltjes af met een fusionset die bijna tot stilstand kwam, zo laidback en open van structuur waren de gespeelde stukken.

Nog even een mooie quote, over het bijstemmen van de gitaar tussen de nummers door, van Mississippi bluesman Eric Bibb: “Het stemmen van de gitaar is als vliegtuigonderhoud: het is altijd de moeite waard!”

Zondag
De zondag begon met Biréli Lagrène, die samen met Richard Galliano (accordeon) en Didier Lockwood (viool) gypsy jazz vertolkte zoals we van hem mogen verwachten: met strakke en inventieve begeleidingen (niet alleen het bekende slagje in vieren, maar ook mooi geïntegreerde baslijnen) en mooie solo’s. Ondertussen hielden Elvis Costello en zijn Sugarcanes (waarin Jerry Douglas en Jim Lauderdale), een volgepakt Sportpaleis in hun greep met ontwapenend gepresenteerde country, blues en andere rurale stijlen, en was Buddy Guy de blueskoning van de dag op het grootste podium dat Ahoy telde.

Daarna leidde het blokkenschema ons naar freejazzicoon Ornette Coleman, die dit jaar ‘artist in residence’ was en hier met James Blood Ulmer zou spelen. Voordat deze het podium betrad werd de zaal getrakteerd op Bachir Attar & The Master Musicians Of Jajouka, een groep traditionele muzikanten – blaasinstrumenten, trommels – uit de bergen van Marokko. Nadat ze een nummer alleen hadden gespeeld voegde het Ornette Coleman Quartet zich bij hen, wat een dusdanig geluid tot gevolg had dat veel mensen het na een minuut of vijf voor gezien hielden. Vervolgens maakten de Master Musicians plaats voor Ulmer, maar veel ruimte kreeg hij in de eerste paar nummers van Coleman niet, en Richard Bona wachtte.

In tegenstelling tot Marcus Miller benadert Richard Bona de bas meer als onderdeel van de band dan als solo-instrument, wat voor de luisteraar een prettiger concert oplevert. Bona, met in de band de fenomenale gitarist Jean Christophe Maillard, speelde een gevarieerde en boeiende set. Het ging van bigband-achtige arrangementen (knap om dat op een geloofwaardige manier met zes muzikanten voor elkaar te krijgen!) tot vocale solostukken.

Later op de avond zagen we, behalve enkele flarden voetbal, twee akoestische trio’s. Jesse van Ruller, Joris Roelofs (klarinet) en Clemens van der Feen (contrabas) hadden een perfecte setting gevonden zonder ook maar in de verste verte in de buurt van dixieland te komen. Wel bleven de smaakvol uitgevoerde nummers een beetje op hetzelfde niveau hangen; daar had een drummer misschien wat aan kunnen veranderen.

Het tweede trio bestond uit bas-icoon Ron Carter, gitarist Russell Malone en pianist Mulgrew Miller. Russell Malone speelde prima, door de toevoeging van piano was het triospel een stuk steviger, maar wij zaten toch vooral voor Carter in de zaal, voor zijn onwrikbare beat en stevige toon. Om die man in vieren te horen begeleiden is al fantastisch. Overigens vroeg Carter onze fotograaf vriendelijk op te houden met dat luidruchtige geklik van zijn camera...

Naast de ultrabrave Norah Jones en Katie Melua waren er meer zangeressen die zichzelf adequaat begeleidden op (veelal akoestische) gitaar. Zoals de uitbundige Carmen Souza, die hecht samenspeelde met haar bassist Theo Pas’Cal, of de laat aan het programma toegevoegde Krystle Warren, een donkere singer-songwriter met een geweldige stem. Opvallendst in deze rij was Rickie Lee Jones, de zangeres die op grond van haar debuutalbum uit 1979 nog steeds volle zalen trekt. De door het leven getekende dame roept de laatste tien jaar de goden aan in een decor dat nog slechts bij vlagen herinnert aan die begintijd, en live zoekt ze nog verder het randje op, zichzelf onvast begeleidend op diverse gitaren, piano en drums, ondersteund door twee jonge muzikanten en een breed instrumentarium. Soms tenenkrommend, soms hemels mooi, en in elk geval zo organisch als maar kan.

In de verstilde groep van saxofonist Andy Sheppard kwam hij niet echt uit de verf, maar met zijn eigen Sonic Codex Orchestra trok Eivind Aarset ons de tent in met zijn bijna hypnotiserende alternatieve rockjazz. Twee drummers, bas, steelgitaar, synth en Eivind Aarset die met zijn elektrische gitaar op een pianokruk voor twee verdiepingen pedalen zit en de filmische muziek met zijn klankentovenarij manipuleert. Alleen deze band al maakte de zondag tot een geslaagde festivaldag, die vervolgens werd afgesloten door Cuby + Blizzards in een van de tenten buiten, en door een zeer Amerikaans-gelikte, maar desalniettemin geweldige show van Stevie Wonder. De band, met Errol Cooney en Kyle Bolden (gitaar) en Nathan Watts (bas) begeleidde Wonder virtuoos en hecht en produceerde een sound die geen enkele andere act op North Sea Jazz kon evenaren.
zoeken
zoeken